Het Japans heeft niet alleen geen lidwoorden , het doet ook niet aan enkelvoud en meervoud. Persoonsvormen bij werkwoorden: ook niet. Toch is het Japans (natuurlijk) niet een soort Klukkluk-taal. Het Japans heeft zijn eigen strategieën om te specificeren.
Bijvoorbeeld door het aangeven van richting. Als je in conversatie aan een (persoonsvormsloos) werkwoord een ‘hulpwerkwoord’ toevoegt dat richting aangeeft, wordt duidelijk dat het van de spreker naar de luisteraar gaat, of juist andersom. Alsof je er een soort pijltje bijzet: ‘van mij naar jou’, dan wel ‘van jou naar mij’. Die pijltjes zijn er in verschillende smaken: van de nederige vraag, tot een verleende gunst.
Zo’n pijltje geeft dus niet alleen aan of die richting heen, dan wel weer is, maar ook een richting van hoog naar laag: u in uw oneindige goedheid, ik in mijn oneindige goedheid. Je weet dus ook wie bij wie in het krijt staat, of hoe de verhoudingen liggen. Sterker nog: de karakters voor de hulpwerkwoorden voor ‘ik voor u’ en ‘u voor mij ( = alstublieft)’  zijn de karakters voor boven/omhoog en onder/omlaag.

En nu ter zake: de prolooog
Het is subtiele shit en meteen in de proloog liepen we al vast. Nu is een begin altijd lastig. Je moet als vertaler nog de toon vinden, je weet nog niet hoe de verhoudingen liggen, je kent de personages nog niet. Het wordt er niet makkelijker op als het eerste de beste personage iemand zonder gezicht is. Het goede nieuws: we zijn meteen in een Murakami-eske situatie beland. Maar dat betekent ook dat je (als vertaler) je houvast kwijt bent, want wat refereert hier nog aan de werkelijkheid? Dus extra opletten geblazen, en daar zit je dan met je vergrootglas. Geen detail blijft onbelicht. Gaat het om een spreekwoordelijk waas? Moet het gelukspoppetje zijn of een talisman? Of toch mascotte? De proloog blijft lang los zand, en we kunnen er niet de vinger op leggen of het nu aan Murakami ligt of aan ons…
En zoals bij Baantjer de goede invallen komen als hij in zijn stamkroeg aan de jenever zit, zo valt opeens het kwartje als we het vergrootglas opzij leggen. Er is ongelijkwaardigheid tussen de personages. Al de richtingpijltjes wijzen erop. In een realistischere setting zou het meteen duidelijk zijn geweest: meester-leerling, baas- werknemer, senior-junior, man-vrouw. Daar kunnen we nu aan toevoegen: ‘man zonder gezicht’-portretschilder.
Nu vallen de stukjes op zijn plaats. We laten het ene personage met ‘je’ spreken en het andere met ‘u’. Het vleugje gezelligheid, het onderons-achtige dat het gesprek aankleefde toen ze elkaar nog tutoyeerden,, is meteen verdwenen. Als een waas… En die portretschilder gaat nog heel hard zijn gelukspoppetje/mascotte/talisman nodig hebben.