Op 13 april kwam een nieuwe roman uit van Haruki Murakami. De eerste in zes jaar. Hij ligt inmiddels op mijn bureau, mijn woordenboeken ernaast. Mijn handen jeuken om te beginnen en de uitdagingen beginnen al bij de eerste zin: ‘Jij bent zestien, ik ben zeventien.’ Is voor de Nederlandse lezer meteen duidelijk dat ‘jij’ een meisje van zestien is, en ‘ik’ een jongen?
Voor de Japanse lezer is dat meteen duidelijk, want 君 (kimi) is een woord voor ‘jij’ dat alleen voor meisjes wordt gebruikt. En 僕 is een woord voor ‘ik’ wat alleen door mannen (en een paar heel stoere meisjes) wordt gebruikt.
Wat ook meteen duidelijk is met dit eerste zinnetje, is dat we weer op een klassiek Murakami-verhaal worden getrakteerd. In veel van zijn romans wordt de kiem voor een liefde, of een drama, of beide, gelegd op deze ontvankelijke leeftijd van de hoofdpersoon/ hoofdpersonen.
Wie bij de titel van deze roman meteen denkt aan Hardboiled wonderland en het einde van de wereld wordt binnen drie bladzijden al in zijn/haar vermoedens bevestigd: daar dienen zich namelijk de eerste eenhoorns aan, en ook een bibliothecaris. Er is weer sprake van een wereld binnen de stad en een wereld erbuiten, Maar hier is, naar Murakami’s eigen zeggen, een rijpere auteur aan het woord. “Toen ik jong was, voelde ik me aangetrokken tot dingen die pop waren en actie hadden. Een bepaalde snelheid, en een gebrek aan logica vond ik ook belangrijk.” In deze roman neemt Murakami meer tijd voor het binnenwerk van zijn personages. “Ik ben benieuwd wat de lezers er van zullen vinden,’  zei hij in de Japanse krant ‘Yomiuri-shinbun’.