‘De stad is rondom omsloten door een hoge muur,’ zei jij opeens.
We zijn op bladzijde 2 van Murakami’s jongste roman: De stad en zijn onvaste muren (voorlopige titel in vertaling). ‘De stad is niet zo groot. Maar ook weer niet zo klein dat je in een keer alles kunt overzien.’
Als we een bladzij verder lezen over een stad met een mooie rivier en drie stenen bruggen, een bibliotheek, een verlaten ijzergieterij en eenvoudige woonwijken, dan herkennen we dit déjà vu: dit is de stad uit ‘Hard-boiled Wonderland en het einde van de wereld’, Murakami’s roman uit 1985. Eenhoorns, de Poortwachter en de Dromenlezer zijn inderdaad niet ver weg.
Lang leek deze roman de uitwerking van een kort verhaal dat Murakami in 1980 had geschreven: De stad en zijn onvaste muren. Hij was er (blijkbaar) niet tevreden over want hij heeft dit verhaal nooit opgenomen in een verhalenbundel. Wie het wil lezen, moet een briefje sturen aan de Japanse Parlementsbibliotheek met een verzoek om een kopie.
Afgaand op degenen die dit hebben gedaan en dit korte verhaal ook hebben gelezen, heeft het grote stilistische tekortkomingen (veel herhalingen van dezelfde woorden) en zitten er slordigheden in. Zo is een van de hoofdpersonen een naamloze ‘jij’, die af en toe (abusievelijk, zo is het vermoeden) wordt aangeduid met ‘zij’. Maar ook wordt het geprezen om zijn gewaagde opbouw en thematiek.
Blijkbaar beschouwde Murakami het werk als een jeugdzonde, maar was hij nog niet klaar met de thematiek die hij erin aansneed. In ‘Hardboiled Wonderland en het einde van de wereld’ trekt hij twee universums op (een ervan is een ommuurde stad met bibliotheek, eenhoorns etc), die met elkaar verweven blijken. Soms beklemmend, soms poëtisch, en met een haast intimiderende ideeënrijkdom. Een uitstekende revanche na een jeugdzonde.
Maar Murakami was, afgaande op zijn jongste, nog niet klaar met ‘De stad en zijn onvaste muren’. Want achtendertig jaar na ‘Hardboiled Wonderland en het einde van de wereld’ zijn we weer terug in de ommuurde stad, waar de mensen geen schaduw hebben, waar eenhoorns doorheen trekken, waar een bibliotheek is en een Dromenlezer, en een Poortwachter, wederom met een werkbank vol messen en bijlen. En natuurlijk ook de naamloze ‘zij’, die net als in het korte verhaal uit 1980, wordt aangeduid met jij. Dat wil zeggen: meestal. Ik ben inmiddels al een keer ‘zij’ tegengekomen waar ik ‘jij’ zou verwachten. Opnieuw een slordigheidje, uit haast of uit enthousiasme? Of een knipgoog naar het oorspronkelijke korte verhaal? Hoe dan ook een dilemma voor de vertaler…