Door de crisis ga je je opeens andere vragen stellen dan gewoonlijk. Zoals: wat is nu echt belangrijk?
Als moestuinier kwam dat antwoord bij mij vrij snel: zaad. Als ik iets zou willen hamsteren, dan zou het zaad zijn. Maar het mooie van zaad is: dat hoef je helemaal niet te hamsteren. Zolang je er een handjevol van hebt, dan levert dat je in de meeste gevallen aan het eind van het seizoen weer nieuw zaad op. Wat een prachtig, genereus principe!
Meer nog dan zaad heb je kennis nodig: hoe teel ik een plant, en hoe win ik vervolgens zaad voor volgende lichtingen? Kennis die ik, ontdek ik nu min of meer met verbazing, helemaal niet heb. Tuinboeken besteedden tot een eeuw geleden altijd veel aandacht aan het winnen van zaad. Dat is tegenwoordig niet meer nodig. Ook in Het Grote Moestuinierboek ga ik ervanuit dat zaad het begin is, en dat je zaad altijd ‘gewoon’ kunt kopen.
Soms gaat het winnen van zaad ‘vanzelf’ goed. Bij bonen bijvoorbeeld. Of bij koriander. Als je die door laat groeien en bloeien, dan maakt hij vanzelf zaad. Dat kun je meteen in je kruidenla stoppen, maar je kunt er ook een handje vol van bewaren om weer uit te zaaien.
Maiszaad winnen is in principe ook niet zo moeilijk: 1 of 2 kolven laten drogen in plaats van ze kakelvers, recht van de plant, in de pan te schuiven. Alleen is die gedachte nog nooit bij me opgekomen. Dus dit jaar begin ik met maiszaad van De Bolster: Golden Bantam. Je kunt ook voor andere maissoorten kiezen: er zijn er duizenden.
Omdat muizen en vogels mais ook heerlijk vinden, zaai ik mais voor. In een bakje met (minimaal) 4 cm aarde. Een druivenbakje is ideaal: daar passen tussen de 15 (3 x 5) a 24 (4 x 6) maiszaadjes in. Varieer vooral op dit thema met andere maten bakjes: 4 zaadjes per standaard potje van 9 cm, bijvoorbeeld.
Houd er rekening mee dat er een ondergrens zit aan het aantal maisplanten dat je kunt telen. Mais is een windbestuiver, oftewel een zaadje waait van de ene plant naar de andere en land daar met een beetje geluk op een stamper. Vergeleken met zelfbestuiving of bestuiving door insecten is deze strategie aanzienlijk risicovoller. Je moet daarom minstens zes, of beter nog 12 maisplanten bij elkaar zetten. En dan niet op een rijtje, of lekker random door je tuin, maar in een blok met steeds 30 cm tussenruimte tussen de planten, zowel in de lengte als de breedte.
Gelukkig neemt mais op de grond niet veel ruimte in: hij groeit vrij rechtdoor omhoog. Dat betekent dat je tussen je mais nog allerlei ander planten kunt zetten. Bijvoorbeeld pompoen en bonen. Zo telen de Indianen traditioneel deze nieuwe-wereld-planten.
Maar voor het zover is: je maiszaadjes zullen, als je ze dagelijks water geeft, in een paar weken ontkiemen. Dat ziet er zo’n beetje uit als gras. Koester ze en laat ze doorgroeien tot ze een beetje stevige steel krijgen. Dan kun je ze uitplanten.
Zo’n kluit planten kun je het makkelijkst ontwarren als de kluit nat is. Dan beschadig je de wortels een stuk minder. Nu plant je je maisbabies volgens een blokpatroon in je tuin. Maak je niet te druk om voeding en mest. Mais is niet veeleisend. Sterker nog: met te zware bemesting wordt mais minder zoet.
Vervolgens geniet je van de aanblik van zich uitstrekkende maisstengels. OP een goed moment zie je de kolven verschijnen. Als het baardhaar verkleurt, is je mais rijp. Hoe korter de tijd tussen oogst en consumptie, hoe zoeter de mais.
Als je van plan bent om maiszaad te bewaren voor volgend jaar, laat die kolven dan niet drogen aan de plant. Want dan gaan de vogels ermee vandoor. Droog je maiskolven binnen, op een droge, liefst donkere plek.
[Meer info over mais vind je in Het Grote Moestuinierboek op p. 87.]