Een van de verrukkelijkste zijpaden waar ‘De Moord op Commendatore’ me heen heeft geleid, is Moby Dick van Herman Melville. Natuurlijk kende ik de beroemde openingszin (‘Call me Ismael’) en wist ik dat het niet goed afliep. Maar het gaat natuurlijk om de zeshonderd pagina’s ertussen.
Wat een prachtig boek! Zo een die je deur aan deur door de brievenbus wilt duwen. Zo een waarbij je wel van de daken wil schreeuwen van ‘Leest dat boek!’
Bij deze: Leest dat boek!
De verwijzing in ‘De moord op Commendatore’ naar Moby Dick, of eigenlijk naar kapitein Achab, is maar heel terloops. Maar al lezend gaat toch wat overeenkomsten opvallen. Wat beide boeken gemeen hebben, is dat ze allebei geen geheim maken van de afloop. Het doel is niet het doel. Het gaat om de weg ernaartoe.
En wat een feest is dat! Moby Dick is echt een boek om in kleine porties tot je te nemen en heel lang van te genieten. Talloos zijn de passages die ik om hun schitterende beeld of hun schitterende taal wel in mijn ‘mooie-zinnen-boekje’ op wil schrijven.
Ik citeer hier een prachtig stukje over taal en tekens (geen idee of het overkomt, zo los van context…):
‘Nu bestaat er een opvallend verschil tussen wilde en beschaafde mensen; dat terwijl een zieke, beschaafde mens er om iets te noemen zes maanden over doet om te herstellen, een wilde alweer bijna beter is in een dag. Dus weldra raakte onze Queequeg weer op krachten. {…}
Met een dwaze grilligheid gebruikte hij zijn doodskist nu als een zeemanskist, leegde er zijn zeildoeken plunjezak in en schikte zijn kleren er netjes in. Hij bracht vele vrije uren door met het besnijden van het deksel met allerlei groteske figuren en tekeningen, en het scheen dat hij daarbij op zijn ruwe manier probeerde stukken van de grillige tatoeëring op zijn lichaam over te nemen. En deze tatoeëring was het werk geweest van een overleden profeet en ziener op zijn eiland, die door middel van deze hiëroglyfische tekens op zijn lichaam een volslagen beschouwing over de hemelen em de aarde had neergeschreven en een mystieke verhandeling over de kunst om tot de waarheid te geraken; zodat Queequeg in eigen persoon een nog onopgeloste raadsel was, een wondelijk boekwerk in één deel maar waarvan hij zelf de geheimen niet eens kon lezen, al klopte zijn eigen levende hart er tegenaan; en daarom waren deze geheimen voorbestemd om tenslotte tot stof te vergaande met het levende perkament waarop ze geschreven waren, en zo tot het laatste toe onopgelost te blijven.’
[ik heb natuurlijk geen idee hoe die tatoeages van Queequeg eruit kunnen hebben gezien. Maar de foto hierboven – in een reportage over beschermende tatoeages in Thailand – deed me denken aan de getatoueerder Queequeg]