‘Ik ging naar de keuken, maakte in mijn eentje iets eenvoudigs klaar en at dat op.’
Het is een zinnetje uit De moord op Commendatore van Haruki Murakami, deel I, dat Arjan Peters in zijn recensie van afgelopen zaterdag citeerde. Als voorbeeld van opperste normaalheid.
Simpele dingen simpel verwoorden; als een antidotum tegen de grilligheid van het leven, als een rustpunt in een wereld waarin doorlopend dingen anders lopen dan verwacht.
Het is een fijn compliment om te lezen dat Arjan Peters het als ervaart als ‘simpel verwoord’. Want toevallig was het een hakend zinnetje, waarbij het een heel gepruts was om niets te veel en niets te weinig te zeggen. Niets overtolligs en niets raars.
Een beetje achtergrond: het Japans is een uiterst pleonastische taal: een muts op je hoofd zetten, schoenen aan je voeten doen, zwaaien met je hand. Als vertaler Japans ontwikkel je op den duur een soort antenne voor overbodige woorden. Dus als er iets staat als:
‘Ik ging naar de keuken, maakte in mijn eentje iets eenvoudigs klaar en at dat op,’ dan slaat de overbodige-woorden-detector meteen aan: moet dat niet iets zijn als: ‘Ik maakte in de keuken iets eenvoudigs klaar’? Ja, allicht deed hij dat in zijn eentje. Hij woont daar in zijn eentje. Hij is daar in zijn eentje. Maar ja, de brontekst! En natuurlijk eet hij dat op. Dat spreekt voor zich. Moet ik dat uitspellen? Ja, volgens de brontekst. Het is oppassen dat de pleonasme-detector niet te ver doorslaat.
Het dient zich vaker aan. Uit deel II (zonder spoiler-gevaar): ‘Zonder daar iets op te zeggen schonk ik opnieuw thee in. En daar dronken we van. Of moet het zijn: ‘en die dronken we’? Of: ‘die dronken we op’? ‘Daar namen we een slok van’? Maar uit de brontekst valt niet op te maken of de thee werd opgedronken of dat het bij een slok bleef.
Vertalen is vaak een evenwichtskunst. Niet alleen tussen brontekst en doeltaal. Tussen klakkeloos en over-alert. Tussen onnadrukkelijk en exact. Tussen precies en naturel. Heerlijk als dat lukt.