In mijn agenda zit al een tijdje een artikel uit De Groene Amsterdammer dat ‘Meertaligheid is tolerantie’ heet. Daarin wijst Mathieu Segers op een essay van John Le Carré voor The Guardian. Daarin noemt Le Carré de beslissing om een buitenlandse taal te leren (Carré leerde Duits) ‘an act of friendship’. Volgens Le Carré is het beheersen van een tweede taal als het hebben van een tweede ziel. Het ambacht van vertalen staat gelijk aan het verzoenen van die twee zielen. Het verzoenen van de twee zielen is nooit volmaakt, nooit af. Het vergt aanhoudende intellectuele flexibiliteit, vasthoudendheid, aanpassing en zelfanalyse. Le Carré houdt een pleidooi voor het leren van vreemde talen. Het koesteren van meertaligheid is een directe investering in cohesie en vertrouwen.
Nou, dat zette me aan het denken! Om te beginnen is het voor mij als Nederlander bijna niet voor te stellen dat er mensen zijn die maar één taal kennen, maar daar zijn er natuurlijk heel veel van. Ik kan me voorstellen dat dat in zijn soort een claustrofobische ervaring is. Waar de desbetreffende persoon zich misschien wel helemaal niet zo bewust van is (je weet immers niet beter). Ik kan me ook voorstellen dat het een beperkt blikveld in de hand werkt. Je kunt niet op eigen kracht kennis nemen van wat in een andere taal wordt gezegd, geschreven of gedacht.
Het leren van een nieuwe taal leren rekt je denkwijze en zienswijze op verschillende manieren op, is mijn ervaring. Om te beginnen merk je dat taal zelf heel anders in elkaar kan zitten dan je van je eigen taal kent. Hoe vreemder de taal, hoe groter dat contrast wordt. En hoe duidelijker het wordt dat je eigen taal maar een talloze manieren is om iets uit te drukken. Met zijn rijkdom, en met zijn beperkingen.
Die variaties zijn deels ingegeven door landschap, klimaat of eetgewoontes, maar ook door een andere kijk op de wereld. De Grieken zeggen (als ik het goed heb onthouden) iets als ‘angst heeft mij’ in plaats van ‘ik heb angst’. Voelt een bange Griek nu hetzelfde als een bange Nederlander en verwoordt hij het anders? Of voelen we ook iets anders? Ik vind dat interessante vragen. Die je pas kunt stellen als je kennis neemt van verschillen.
Als je een andere taal leert, ervaar je niet alleen dat een taal heel anders in elkaar kan zitten, maar dat ook een mens en/of een maatschappij heel anders in elkaar kan zitten. Dat is bij een taal als Japans (natuurlijk) in extreme mate het geval.
Ik betrap me er tijdens het vertalen op dat ik heen en weer zwalk tussen twee uitersten:
Mijn ene overtuiging: we zijn allemaal mensen, niets menselijks is ons vreemd, dus het moet mogelijk zijn om over te brengen wat er door iemand anders heen gaat.
Aan het andere eind van het spectrum: Zelfs al spreek je dezelfde taal, dan ben je er nog niet zeker van dat je iets van een ander begrijpt. Kan de ene mens überhaupt begrijpen wat er in een ander mens omgaat?
Nou, dat is best een breed terrein waarop ik me als vertaler begeef.
IK geloof niet eens dat de mate waarin ik slaag iets over te brengen de maatstaf is voor de zin van de exercitie. De zin van de exercitie is haar aan te gaan. Ja, er gaat iets verloren in de vertaling (‘lost in translation’, zoals het zo mooi klinkt in het Engels). Tegelijkertijd kan ik iets ontsluiten.
Ik kan het alleen maar roerend met John Le Carré eens zijn om te pleiten voor meertaligheid. Zowel voor de ander, als voor jezelf. Het vergroot je wereld en het verruimt je geest. En misschien ook wel je vermogen tot tolerantie…