Een compliment aan het adres van de vertaler is verrukkelijk. Dus hoe fijn om het volgende te lezen in de recensie van Aaf Brandt Cortius in de Volkskrant op 13 maart: ‘de verhalen zijn met veel humor, vaart en in een consistente stijl vertaald door Elbrich Fennema’.
Alleen: het is een beetje te veel van het goede. Of beter gezegd: ik krijg lof toegezwaaid voor iets wat niet mijn verdienste is, namelijk humor. De humor in de verhalen in Eerste persoon enkelvoud zit in de verhalen. Die heeft Murakami er al ingestopt. Het enige wat ik hoef te doen, is zijn geestigheden recht te doen. (Hierover later meer.)
Dat brengt ons bij de andere lof: vaart en een consistente stijl. Ook hiervoor geldt dat ik in principe de brontekst volg. In het algemeen schrijft Murakami onopgesmukt. Zijn kracht en charme zit niet in gekunsteldheid, of moeilijke, archaïsche woorden. Je moet heus weleens een zin twee keer lezen. Maar dat is niet door hij een woord als solipsistisch gebruikt, maar doordat hij iets ongebruikelijks schrijft. Bijvoorbeeld: ‘Ik steel namen van de vrouwen.’ Hûh? Daar is geen woord Spaans bij. Toch moet je het even op je in laten werken. Dus ja, het is zaak om in het Nederlands ook de vaart erin te houden, en ervoor te zorgen dat het de verrassende inhoud is die je soms opeens uit je spoor trekt.
Dan de consistente stijl. Ik geloof dat dat compliment me misschien wel het blijste maakt. Wat helpt is dat ik al vaker Murakami’s universum heb vertoefd bij de vertaling van ander werk van hem. Daardoor ben ik vertrouwd met zijn idioom en zijn gedachtengoed. Maar Murakami hanteert natuurlijk zelf ook verschillende stijlen.
In ‘Charlie Parker plays Bossanova’ zit een citaat uit een fictieve recensie die de ik-figuur in zijn jonge jaren heeft geschreven. Hier is een jonge knul aan het woord die met bravoure een grap uithaalt. Dus dan moet er een ander register open.
De Shinagawa-aap – de aap die namen steelt – hanteert juist een tamelijk onderdanig en beleefd taalgebruik. Die krijgt ook een eigen toonaard. De kunst is om dat consistent te houden. Dat maakt vertalen ook zo leuk. Het is geweldig als dat lukt, en helemaal fijn als het ook nog wordt opgemerkt.
Zelf hou ik nogal van het understatement en de onderkoelde toon van Murakami. Die kan overigens heel dicht aanschurken tegen een subtiele, vaak wat melancholieke vorm van humor. Is het Nederlands een taal die zich daar goed voort leent? Zelf had ik er nog nooit over nagedacht, maar Manon Wigny, die mij interviewde voor de Murakami-editie van ‘Vol van Boeken’, stelde me die best interessante vraag. Toen ik daar alsnog over ging nadenken, had ik het idee dat ze wel een punt heeft. Dat het Nederlands en de stijl van Murakami bij elkaar passen. Vaak vind ik de Engelse (= Amerikaanse) vertalingen van Murakami een tikje Amerikaans. In de zin van: een ondertoon van hard-boiled, bijdehand, assertief, streetsmart, Humprey-Bogart-als-Philip-Marlow; een houding van mij-maak-je-niets. Of andersom gezegd: vaak gespeend van zelfspot en relativering.
Het kan natuurlijk dat dit niet in de eerste plaats een kwestie is van taal, maar dat taal een afspiegeling is van iets anders. Zo gebruiken Engelsen dezelfde taal – het Engels – heel anders dan Amerikanen. Het zou best interessant zijn om een Engelse (niet-Amerikaanse) vertaling van Murakami te lezen. Die is misschien veel grappiger, tongue-in-cheeker en ironischer, met meer dubbele ontkenningen en dergelijke. Engelsen nemen zichzelf in het algemeen iets (veel) minder serieus dan Amerikanen, als ik even een ‘sweeping statement’ mag maken. Ik ben benieuwd of dat ook terug te lezen zou zijn in vertaling.
Ik vond zelf het verhaal van De Yakult Swallows-gedichtenverzameling heel grappig. Maar ik kan me ook voorstellen dat iemand het een sneu verhaal vindt over losers. Andersom gezegd is het best moeilijk aan te wijzen waar de humor in zit. Misschien in de brontekst. Misschien in de vertaling. Maar misschien ook wel bij de lezer/recensent.