In deze maand blijkt eerst regt de vlijt en de bekwaamheid van den ijverigen Tuinier en Warmoezenier, want nu mag geen plekje in den gehelen Moestuin ledig zijn, en zoo ras de vroege oogst van een rabat of akker is afgeloopen, wordt dezelve dadelijk wederom bezaait of beplant, na daartoe behoorlijk bereid te zijn.

Dikwijls kenmerkt zich de Meimaand door aanhoudende droogte, die de gezaaide groente belet op te komen, de opgekomen in den groei verhinderd en het in den grond brengen van jonge planten bijna onmogelijk maakt, het begieten van het gezaaide, en van de plaatsen waarop jongen planten moeten gezet worden, vooral het laatste, is daarom noodig; als men echter eenen grooten moestuin heeft, is het onmogelijk, om het gezaaide overal te begieten; waaromtrent ook moet worden aangemerkt, dat men, bij aanhoudende droogte, met het begieten moet doorgaan, wanneer met het eens begonnen heeft.

Het onkruid, dat men verzuimd heeft in `Maart en April uit te wieden, is nu zoo ver gevorderd, dat de uittrekking veel moeielijker is geworden, want de wortels hebben zich reeds zoo ver uitgebreid, dat men bij het wieden dikwijls de steng afrukt, en de wortels, in den grond blijvende, nieuwe stengen schieten, tot aanmerkelijke benadeeling der nuttige gewassen; het bijtijds vernietigen der onkruiden kan daarom niet teveel worden aanbevolen, en in Mei dient men zulks ten minsten om de veertien dagen te doen.

De aardbeziën worden, bij de wieding, tevens van ranken gezuiverd; zij bloeijen en zetten zich in deze maand, en moeten, bij aanhoudende droogte, om den anderen dag begoten worden. Het is opmerkenswaardig, dat het gietwater voor de bevordering der vruchten voordeliger is dan regen.

Men vervolgt met het zaaijen der groenten, om de veertien dagen, ten einde bij voortduring de keuken te kunnen voorzien;  men begint in deze maand, of vervolgt men het zaaijen van najaars-Endijvie, Komkommers en augurken in den opengrond; winter-Wortelen, herfst-Bloemkool, in het begin, en winter-Bloemkool in het laatst der maan; Rapen, Schorseneer, winter witte-, roode- en Kapperskool, Broccoli, en Brusselsche Spruiten; men legt Klim-, Snij- en Princessebonen om de stokken of langs de rijzen; ook legt men Erwten en Peulen, en zaait bij voortduring Porcelein, enz.

Reeds vóór, of met het begin van Mei, zijn Peul- en Doperwten zoo hoog opgeschoten, dat daarbij de rijzen moeten geplaatst worden; deze zijn gehakt en voorbereid, naar mate de gewassen hoog opschieten; bij de hoogstgroeijende plaatst men eerst kleine rijzen van ongeveer een el hoogte, en als het gewas bijna tot den top derzelve is geklommen, wordt er eene rij hooge rijzen langs geplaatst.

In den loop der maand Mei worden geplant of verplant, kleine Ajuin, voor zomergebruik; Appeltjes der liefde, uit de warme bak, tegen lat- of vlechtwerk, om dezelve daaraan op te leiden en te binden; Basilikum, die in Maart of April is gezaaid; Klim-, Snij- en Princessebonen, die in een bakje zijn gelegd geweest; Witte- Zoomer- Sluit- en Savoije Kool; Komkommers, die in een  bakje zijn gezaaid geweest; Wortels van Pataten, in een bakje, in April gelegd, en Malabaarsche Spinazie, in een bakje gezaaid geweest.

Nieuwe aardappelen, zogenaamde Westlandsche, beginnen thans bruikbaar te worden, ook de in bakken vervroegde Artisjokken; van Weeuwtjesplanten, is reeds de Bloemkool op dekrabatten voorhanden, en Aardbeziëen in menigte, op de met mest omringde bedden.

Het aanleggen van broeibakken voor dit seizoen heeft op gehouden, met uitzondering van die voor late Meloenen; de Meloenplanten in de bakken, die bloeijen, en vruchten hebben gezet, moeten veel gelucht worden, en op den middag, bij sterke zon, beschaduwd; bij een zachte, zoele regen worden de glazen voor een paar uren weggenomen, hetgeen de planten zeer zal verkwikken; des nachts blijft men, tot de helft dezer maand, de bakken nog met rietmatten dekken; in het laatst der maand heeft men dikwijls rijpe meloenen.

 

De groente begint thans overvloedig aan te komen; hebbende men:

 

Van den opengrond: jonge Spinazie en Kervel, in overvloed, Peterselie, Radijs, Zuring, vroege Ajuin, Aspersies, Selderij, Wortelen, en van warmgelegen rabatten, vroege Rapen, en alle soorten van toekruiden.

 

Van de dekrabatten: Bloemkool, Kropsalade, jonge Peul- en Dop-erwten, die tegen de muren of schuttingen zijn geplaatst geweest.

 

Uit de kassen, broeibakken, enz.: Porcelein, Komkommers, Artisjokken, Aardbeziën, deze ook in menigte, van de met mest omringde rabatten; Kropsalade, Stamboontjes. En dikwijls in het einde der maand Meloenen.

 

Vruchttuin en Boomgaard

 

De meimaand vordert minder werkzaamheden, doch aanhoudende zorgen voor Vruchttuin en Boomgaard, waarvan men de plantsoenen van tijd tot tijd moet nagaan en al het gebrekkige herstellen; wanneer men aan eenige boom zoogemaamde zuigers ontdekt, worden dezelve onverwijld weggesnoeid, want zij beroven de vruchttakken van het zo noodige groeisap; Perenboomen bloeijen reeds. Alsmede vele vroege appelen, gelijk ook de tamme Kastanje, de Okkernoot, Pimpernoot enz.

Men gaat voort met de in April begonnen dunning van Abrikozen, en doet zulks ook in Mei aan de Perzikken, echter altoos met de meeste behoedzaanheid, om bij de eerste wegneming der vruchten niet te rijkelijk te zijn, maar liever naderhand een tweede dunning te bewerkstelligen. In het laatste der maand begint men met de zomersnoeijing en aanbinding der Wijngaarden; bij mingunstige voorjaren wordt dit echter tot in Junij uitgesteld, en zelfs somstijds tot in Julij verschoven, met moet zich in dezen regelen naar de meerdere of mindere vordering van het saizoen, doch de zomersnoeijing nooit zo lang uitstellen, dat de te welig tierende loten, tot benadeeling der vruchtdragende takken, te veel groeisappen zouden naar zich nemen, hetgeen niet alleen nadeelig is voor de vruchten van het tegenwoordige jaar, maar ook den Wijngaard voor volgende jaren bederft.

Men spant nu ook de netten over de Kersenboomgaarden, tot afwering van het verslindende gevogelte, dat, wanneer in het laatst der maand de vruchten beginnen te kleuren, daarin eene grote verwoesting kan aanrigten; bij gunstige voorjaren kan men somtijds, reeds voor het einde van Mei, rijpe kersen plukken, terwijl bij koude voorjaren, gelijk dat van 1837, dezelve eerst in Julij rijp worden.

Met het luchten der broeikassen voor fijne vruchten moet men blijven voortgaan, want wanneer zulks bij warme dagen en felle zonneschijn slechte eenen enkelen dag verzuimd wordt, zoude zulks de nadeeligste gevolgen kunnen hebben; ook het beschaduwen der kassen, op den middag, tegen de stekende zonnestralen, moet niet verzuimd worden. Het stoken dezer kassen heeft nu opgehouden, ook kan men, met de helft dezer maand, reeds uit de vroeg aangelegde kassen rijpe Perzikken plukken, die in de volgende maand in overvloed aankomen.

Men gaat voort met het hangen van kassen voor de wijngaarden tegen de muren, dragende wel zorg om door tijdige luchting te voorkomen, dat, bij felle zonneschijn, door de hette der zonnestralen, de jonge bladeren niet verschroeijen, hetgeen bij het minste verzuim, zeer ligtelijk zoude kunnen plaats hebben, en waardoor binnen weinige uren alles zoude bederven.

De Ananasbakken vorderen in Mei verdubbelde zorgen; de daarin, met het laatst van April, overgebragte planten zouden tot wel half mei, op het midden van de dag, beschaduwd, en de bakken goed gelucht worden, moetende men echter zorgen, dat de warmte op de gevorderde hoogte blijve; het begieten van planten mag men niet nalaten, doch steeds met de grootste voorzigtigheid, op dat het water niet in het hart der planten kome; eene dauwgeving is van tijd tot tijd noodzakelijk, doch zulks moet nooit op het midden van de dag plaats hebben, maar liefst des nademiddags tusschen vijf en zes uren; met het dekken der Ananasbakken blijft men vortgaan; de jonge één en twee jarige planten behoeven echter minder warmte, dan die waarin de vruchten thans gezet zijn; nog gaat men voort me het planten van uitspruitsels van Ananassen, zij vorderen veel warmte tot zij volgomen geworteld zijn.

De vruchten van den voorraadkamer zijn op; en van den opengrond heeft men er nog geene, met uitzondering van vroege Kersen bij zeer gunstige voorjaren. In de trekkassen heeft men Druiven, Abrikozen, Perzikken, Pruimen, Kersen, Frambozen; ook plukt men in Mei onrijpe, kleine Kruisbeziën van den opengrond, voor spijsbereiding en om in te maken.

Lees hier de toelichting
Zelf je eigen handboek maken? Download hier de tekst in pdf en print hem:
Tuinkunst A4_mei pdf