De lentemaand, die voorloopster van het schoone saizoen, is eene der maanden, die aan de Boom- en Bloemkweeker, den Hovenier en Warmoesenier, de meeste werkzaamheden verschaffen; geen enkele dag mag verzuimd worden, en wanneer, op eenige zeer ongunstige dagen de wedergesteldheid zoodanig is dat zij alle werk, in de open lucht, volstrekt verhindert, dan worden die weinige dagen besteed tot verrigting van zoodanig
Huiswerk.
In schuren of binnens huis dat in vorige maanden niet is kunnen ten uitvoer gebragt worden, en in Januarij en Februarij breedvoeriger is opgenoemd, voornamelijk zet men thans zere vele zaden van moeskruiden te kiemen, om zoodra de grond gereed is, te worden gezaaid; ook ziet men, in het begin dezer maand, naauwkeruig naar de nog overgebleven groenten, in de kelder en andere bewaarplaatsen; al wat te veel aangestoken is, wordt weggeworpen, en wat nog bruikbaar is, op eene luchtige plaats overgebragt; op de provisiekamer worden de nog weinige in voorraad zijnde appelen en peeren ook zorgvuldig nagezien, hoewel de meeste dezer boomvruchten reeds gedaan hebben.
Moestuin
Het bemesten en spitten der akkers, reeds in de afgeloopen maanden begonnen, wordt in Maart onafgebroken voortgezet, en, zoo zulks maar eenigszins mogelijk is, geheel voltooid, want bijna alle soorten van moesgroenten worden in deze maand gezaaid of verplant; de breede paden worden geschoffelt, om dezelve van de reeds voortspruitende onkruiden te zuiveren, de smallere paden worden, met een platte, met ijzer beslagen houten schop, geschuimd en het afkomende op de akkers of rabatten verspreid; wanneer in het late najaar, de onkruiden en vuiligheid der paden op kleine ronde, of langwerpige hoopen zijn bijeengebragt, worden deze hoopen ook over de te spitten akkers verspreid.
De mest waarmee de aspersiebedden belegd zijn geweest, wordt, in het begin dezer maand, voorzigtig ondergespit, als zulks niet reeds, bij gunstig weder, in Februarij is bewerkstelligd; men moet vooral zorg dragen de reeds zich ontwikkelende spruiten niet te beschadigen; ook worden, met de helft dezer maand, de bedden geëffend, en aan dezelve eene tonnerondte gegeven, voorts met een laagje zuiver zand, ter dikte van een vingerbreedte gedekt, hetzelve gevlakt en met eene platte schop een weinig nedergedrukt; bij zeer vroege voorjaren, en buitengewoon gunstig weder, gebeurt het somtijd, dat men, reeds in de laatste dagen dezer maand, eenige voorloopers kan steken, doch deze zijn meestal dun.
Ook worden in Maart nieuw aspersiebedden aangelegd, en met goede stevige planten bezet, de vierjarige geven reeds eenen ruimen oogst, en ook van de driejarige planten kan men eenige aspersies steken, vooral wanneer de grond goed is, en de planten of stoelen wel gewassen zijn.
Op de aardbeziënbedden wordt, in het begin dezer maand, korte, welvergane mest gebragt, ook worden de planten op de oude bedden, wanneer zulks in het najaar niet is gedaan, thans van de ranken gezuiverd, en onkruid wordt vlijtig uitgewied, en de mest die in den afgeloopen herfst, of in Februarij, tusschen de planten is gelegd, wordt nu ondergehakt, en met de aarde vermengd, doch zulks geschiedt met de meest mogelijke behoedzaamheid, om de wortels zoo min mogelijk te beschadigen.
Wanneer de tweejarige groenteplanten, bestemd om zaad te winnen, niet reeds in Februarij zijn verzet of geplant, wordt zulks in Maart, zonder eenig verder uitstel, bewerkstelligd, onder deze gewassen, die in den opengrond zijn overgebleven, zijn de navolgende, als: groene brusselsche- en savooijekool, kervel, pastinaak, peterselie, veldsalade, schorseneer, seldery, spinazie, suikerwortel, wortelen; en die in de kelder of elders zijn bewaard, de navolgende als: ajuin, andijvie, beetwortel, chalot, cichorei, knoflook, witte en roode kool, koolraap, mirikwortel, prei en rammenas. Men ververst de gronden voor dit plantsoen, met welvergane mest, en zorgt, gelijk reeds gezegd is, dat gelijkslachtighe planten, die op denzelfden tijd bloeijen, niet onder- of nabij elkander worden geplaatst; de akkers, waarop deze groenten zijn geplant, worden van onkruid zuiver gehouden.
De wintergroenten, die gedurende den winter tegen vorst zijn gedekt geweest, als; Artisjokken en anderen kunnen nu geheel ontbloot worden, in het begin, of op het laatst der maand, naar gelang van het meer- of minder gunstige saizoen.
In Februarij is men reeds begonnen eenige zaden in den grond te brengen, ten vervolge daarvan zaait men, in Maart, op akkers of rabatten, alle soorten van moesgroenten, en toekruiden, als: ajuin, met kropsalade en eenjarige violieren ertusschen; zomer-andijvie, beetwortel, met kropsalade ertusschen, boonenkruid, karwei, en om de veertien dagen tuinkers en kervel, tusschen de reijen met erweten en groote boonen, en wijders op akkers of rabatten, om de veertien dagen, tot in Julij, kool van alle soorten, om in April of Mei te verplanten, voor zomergebruik, bloemkool, om de veertien dagen, tot in September; mirikwortel, mostaard, munt, pastinak, en peterselie, tot in augustus, om de veertien dagen; pimpernel, porselein om de veertien dagen; radijs tot in september om de veertien dagen; salade voor kroppen, tusschen de wortelen, ajuin, enz. en op bedden, om te verplanten, om de veertien dagen, tot in Augustus; dunsel tusschen de rijen met erwten en groote boonen, schorseneer, seldery, tot in den aanvang van Junij, om te verplanten; spinazie, tusschen de erwten en groote boonen, en voorts op rabatten of akkers, om de veertien dagen, tot in Junij; wortelen of rabatten en akkers, met kropsalade er tusschen, en voorts om de veertien dagen, tot in Augustus, zuring, om te verplanten; en klaverzuring tot dagelijks keukengebruik, bij gebrek van gewone groote zuring.
In de maand Maart, als zulks in het laatst van Februarij niet reeds is gedaan, of ten vervolge van die maand, legt men vroege aardappelen, de putten waarin de poters of stukken zijn gelegd moeten iederen avond digt gemaakt worden, om beschadiging van de nachtvorsten de voorkomen, voorts legt men knobbelwortels van aardperen; groote boonen, gekiemd of droog, en zaait er tusschen, tot in Julij; voorts stam- snij- en princesseboonen, ook erwten en peulen, op rijen, droog of gekiemd, om de veertien dagen, tot in Julij, ook zaait men waternoten, in vijvers of sloten.
In de Lentemaand worden geplant, of verplant, knobbelwortels van aardakers en van aardamandels; broei-aardappels uit de bakken, op rabatten, als zulks in Februarij niet is gedaan, of mislukt mogt zijn; verplant wijders alsem, en zomer-andijvie, die in Februarij in een bakje is gezaaid; plant afzetsels van artisjokken, en verzet groote boonen, doperwten en peulen, die in Januarij of Februarij, in een bakje, zijn gelegd geweest, op rijen, met bladgroente er tusschen, men verplant nu almede, doch niet voor in het laatst der maand, stam- snij en princesseboonen, in Februarij in een bakje gelegd, en gaat daarmede voort, om de veertien dagen, tot in Mei; men plant nu ook bolletjes vna chalotten, en knoflook, en scheurt en verplant dragon, plant wijders spruitjes van hop, weeuwtjes van bloemkool en kropsalade, tot in Mei, wanneer men de in het voorjaar gezaaide kropsalade- en bloemkool- plantjes verzet.
Ook ontdekt men, bij gunstig weder, op den dag, geheel de bloemkool en saladeplanten, die onder glazen klokken groeijen, maar bij nacht worden de klokken er wederom overgeplaatst, doch gelucht.
Het uitroeijen van onkruiden geschiedt, zoo ras hetzelve zich vertoont, en voor dat dezelve te veel geworteld zijn, doch steeds met voorzorg om de gezaaide en reeds opkomende groenten niet tevens uittewieden, indien deze echter te dik opkomen worden zij gedund.
Als het ongunstig winterweder te lang heeft aangehouden, om de kleeden en stroomatten in Februarij te bergen, geschiedt zulks in Maart, alles moet goed droog zijn, en, op de zolders of in de schuren, luchtig uit elkander gehangen, of geplaatst worden.
Het aanleggen van half koude bakken, of het weder op nieuw toebereiden van bakken, waaruit de groenten zijn opgeruimd, geschiedt ook in het begin of in den loop dezer maand; in deze bakken plant men bloemkool, kropsalade, stamboonen, komkommers enz. en zaait, tusschen de planten, de reeds meermalen vermelde bladgroenten; in het laatst van Maart gaat men over tot het aanleggen van kouden bakken.
Nog wordt voortgegaan met de bereiding van de bakken voor meloenen, om te volgen op die, welke in Februarij zijn toebereid; bij eenige doelmatige behandeling geven deze goede vruchten, die maar weinig later aankomen en veel overvloediger zijn, dan van de bakken in Februarij aangelegd; ook de ruimte tusschen de meloenplanten wordt met porselein bezaaid.
In de maand Maart heeft men de navolgende groenten:
Van de opengrond: nog spruiten van Savoije, Brusselsche en Boerekool, Selderij, Veldsalade, Winter-spinazie en Kervel, Zuring, oude Peterselie, Schorseneren, Molsalade, Brocoli, Sterkers, enz.
Van dekrabatten: in het laatst dezer maand, jonge Spinazie, Kervel, jonge Wortelen, en, als het weder zeer gunstig is geweest, dezelfde soorten van groenten van tusschen de rijen erwten en boonen.
Uit den kelder: Andijvie, roode Kool, witte Kool, Beetwortel, oude Peen en Rapen.
Uit de broeibakken en kassen: Komkommers, Bloemkool, Kropsalade, Dunsel, Latuw, jonge Wortelen, Stamboonen, Porcelein, Radijs, Aardbeziën, en van de broeibeddingen Aspergies, deze ook somtijds, bij buitengewoon gunstig weder, van de koude bedden.
Vruchttuin en Boomgaard
Ook deze geven in Maart veelvuldige werkzaamheden. Behalve de voorzetting van in Februarij begonnen arbeid, moet alles wat in die maand vermeld is, en verzuimd, of door tusschenkomende omstandigheden is nagelaten, worden ingehaald, want een verder uitstel zou nadeelige gevolgen kunnen hebben. Het snoeijen en aanbinden van vruchtboomen wordt vervolgt, en, als het ook maar eenigszins mogelijk is, voltooid. Men vangt nu aan met het snoeijen van Abrikozen en Perzikken, zoodra de bloemen het rood laten zien, Pruimen, Morellen, enz. ; als de wintersnoeijng van wijngaarden in het najaar niet is gedaan, moet zulks in deze maand volstrekt geschieden, wijl een langer uitstel schadelijk zoude zijn; ook moet men niet langer verzuimen de boomen van rupsennesten en ringrupsen te zuiveren; bij maar eenigszins gunstig weder verspreid zich, in het laatst dezer maand, het jong gebroed dezer schadelijke insecten alom, en dan zijn alle moeiten meestal te laat en nutteloos.
Het spreekt van zelve, dat de latwerken, waarlangs vruchtboomen zijn opgeleid, moeten hersteld zijn, alvorens men tot het snoeijen en aanbinden der boomen kan overgaan; wanneer deze herstelling tot heden is uitgesteld, moet dezelve onverwijld plaats hebben.
Behalve Perzikken en Abrikozen, bloeijen ook in deze maand, Amandelen, vroege Kerssen, Kornoelje en zeer vele andere soorten van vruchtboomen.
De dekking der Perzikken en Abrikonen, moet gedurende deze maand plaats hebben, en tot in April worden voortgezet; deze dekking is tweeledig, te weten of om den groei en het bloeijen te vertragen, deze wordt met goed gevolg bij vroege Perzikken bewerkstelligd; of om de jonge bloesem tegen vorst, rijp en ongunstig weder te beschermen.
Bij de eerste dekking plaatst men, over dag, vooral bij heldere zonnenschijn, rietmatten voor de boomen, en belemmerd daardoor de ontwikkeling der bloemknoppen; deze rietmatten worden des avonds weggenomen, en de boomen aan der invloed der koudere nachtluchten blootgesteld; en bij de tweede soort van dekking, worden de rietmatten, na zonneondergang, tegen de schuttingen of muren geplaatst, en des morgens, een half uur na zonneopgang, weggenomen, en hierdoor worden de bloesems tegen de gure nachtlucht en rijp beveiligd.
Dan eene derde soort van dekking, waardoor gelijktijdig beide oogmerken worden bereikt, dat is overdag de felle zonnestralen gebroken, en des nachts en ’s morgens vroeg, vorst en rijp genoegzaam worden afgeweerd, bestaat in het plaatsen van versch gehakt erwtenrijs tegen de boomen; deze soort van bedekking is het meest doelmatig en heeft de beste gevolgen.
Het is nu nog de tijd, om bijna alle soorten van boomen, uitgezonderd de zoodanige die reeds met bloeijen zin aangevangen, te verplanten, doch zulks moet ook volstrekt in der loop der maand Maart plaats hebben. Op hooge en zandige gronden, moet men, zoodra de verplanting gedaan is, den grond, aan der voet des booms, rijkelijk begieten, en daarna met kroos, flap of ander ruigte bedekken, om de spoedige uitdrooging te beletten, en te zorgen , dat het vallende regenwater niet nutteloos wegloope, langs de glooijingen, want bij de planting wordt altoos de grond rondom den stam iets hooger opgewerkt, welke hoogte, bij de zakking en ineenzetting der aarde, van zelve verdwijnt, moetende men vooral zorgen, om, wanneer de zakking der gronds te veel is, de gronden te doen ophoogen, opdat zich geen put rondom den stam vorme, waarin zich het water te veel zoude verzamelen, en dus eene te groote vochtigheid, die de wortels konde doen rotten, veroorzaken.
Ook het uitroeijen van boomen kan nog in Maart plaats hebben, doch het ware beter geweest, wanneer zulks vroeger ware geschied, wijl de reeds gedeeltelijk in beweging zijnde groeisappen de deugdzaamheid van het hout benadeelen. In Lentemaand moet men ook niet nalaten de gronden, aan den voet der boomen, zonder beschadiging der wortels, te roeren, en, des noodig, nieuwe aarde op dezelve te brengen.
Men gaat voort met het steken van stekken van Aalbeziën, Kruisbessen, Vlier, enz. en het snijden van loten voor entrijs, dat steeds een dag of tien voor gebruik getemperd moet worden, vooral wanneer de enten laat gesneden worden, zij moeten echter steeds matig vochtig blijven.
Met de helft deze maand vang men gewoonlijk aan met het enten van Appelen, Peren, Kerssen, enz.; men moet de plaats der enting goed bedekken, met entwas, of andere daartoe bereide specie, om het indringen der buitenlucht en vochtigheid te beletten.
Bij het aanleggen van nieuwe boomgaarden volgt men, in dit opzigt, een wijze van behandeling, die alleszins is aan te prijzen, dat is, men plant op de plaatsen zelve, waar de boomen moeten blijven staan, de stammetjes, waarop de enting moet gedaan worden; één of twee jaar na deze inplanting, als de stammetjes goed aan den groei zijn, wordt de enting bewerkstelligd, meestal met twee en somtijds met vier enten, op één stam; wanneer eenige enten mislukken, word de plaats vervuld met geënte en welgroeijende boompjes, uit den kweektuin.
De voorraadplaatsen van appelen en peren beginnen zich merkelijk te ledigen, zeer vele dier vruchten hebben reeds derzelver smaak, gedeeltelijk of geheel, verloren. Behalve de zoodanig, welke reeds bij vorige maanden zijn genoemd, en nog voortduren, heeft men de volgende:
Appelen, de groene Pipping, de IJzerappel, de kentsche Pipping, de Meizuur en Meizoet, de Gelderse Kruisappel en eenige weinige anderen.
Peren, de Portaalpeer, de Colmar, de Double fleur, de Bergamot bugij, de Paterspeer en anderen.
De Perzik-, Abrikoos- en druivenkassen vorderen ook in deze maand de meeste zorg en oplettendheid; in de vroege kassen maken Abrikozen en Perzikken reeds steen, bij latere zijn zij eenigszins minder gevorderd, en zetten zich; in alle gevallen moeten de boomen aan der voet, voornamelijk als de kassen hoog leggen, om de acht of veertien dagen begoten worden, en van boven door daauwgeving worden verkwikt; de Perzikken en Abrikozen, die reeds gezet zijn, en waarvan zich te veel aan een takje bevinden, worden gedund, doch niet te veel, wijl verscheiden nog, bij het steenzetten, afdruipen, waarom het ook beter is, bij de eerste dunning spaarzaam te werk te gaan, en dit te herhalen, als de vruchten steen hebben gemaakt, en er dan nog te veel zich aan den boom bevinden.
Bij warme zonnige dagen klimmen de weerglazen, binnen de kassen, spoedig tot eene aanzienlijke hoogte, den dan moet vlijtig gelucht worden, doch als de buitenlucht zeer koud mogt zijn, moeten de openingen, waardoor men lucht, met matten bedekt worden, om het indringen van scherpe winden te beletten; midden op den dag worden, bij sterke zonneschijn, de ramen, meest doelmatig met rijzen, beschaduwd; het stoken wordt op tweemaal in de vierentwintig uur verminderd, en kan, als de run nog goed broeit, in het laatst dezer maand, op eenmaal in de vierentwintig uren bepaald worden, ja somtijds bij zeer gunstige wedergesteldheid, geheel op houden; in alle gevallen wordt de massa brandstoffen verminderd, om de kas in een gematigde warmte te houden.
Alleen nog in het begin dezer maand, doch zelden na de 15de, worden nog aangelegd kassen, die door hefmiddelen of vuurstoking verwarmd worden, doch me houdt zich bezig met de koude Perzik- en Abrikooskassen, waarvan de vruchten later komen, dan uit de vroeger toebereide; zoodra de Perzikken maar eenigzins het rood laten zien, worden zij gesnoeid en de ramen voor de kassen gebragt, in het begin wordt vvooral dagelijksch, als het weder zulks maar eenigzins gedoogd, gelucht, doch des nachts worden de ramen goed toegehouden en met rietmatten gedekt; de boomen worden wijders op de gewonen wijze behandeld, deze kassen geven, naarmate zij vroeger of later zijn toegesteld, en naarmate van een meerder of minder gunstig voorjaar, ongeveer een maand vroeger rijpe vruchten dan de boomen van den opengrond, bij felle zonneschijn, moet, op het midden van den dag, tijdens de boomen bloeijen en de vruchten zich zetten, op het beschaduwen der ramen gepast worden.
In de kistingen dezer kassen plant men aardbeziën, stamboontjes enz. en plaatst men er potten met bloemgewassen, uit de oranjerie en koude kassen, om den bloei te vervroegen; ook kan men in deze kistingen bloemzaden zaaijen en stekken steken van gewassen, waarvan zulks anders in een koud bakje gedaan wordt.
In warme kassen voor wijngaarden, gaat men nog met stoken voort, doch niet te overmatig, vooral niet bij zonnig weder, wanneer ook veel lucht gegeven moet worden; met de helft dezer maand, naarmate van de vordering van den wasdom, heeft de snoeijing plaats, de wijngaarden bloeijen thans, en moeten van tijd tot tijd bevochtigd worden, doch nimmer gedurende den bloeitijd.
Men plaatst nu ook druivenlessenaars, en in het laatste dezer maand, of met den aanvang van April, hangt men de losse kasjes voor de wijngaarden, die tegen de muren groeijen; op deze, en in de vorige maanden opgegeven, wijze handelende kan men onafgebroken en bij opvolging rijpe druiven hebben, van af het laatst der maand April tot dat die in de buitenlucht aankomen.
De ananassen staan nu in vollen bloei, en men moet vooral zorgen, dat de warmte niet vermindere, en als de broeijing der run mogt verslappen, moet dezelve opgeschud en met nieuwe vermengd worden. In het laatste dezer maand, of in den aanvang van April, worden de ananasbakken gereed gemaakt, om zoo ras de run goed broeit, daarin met half April, de planten over te brengen; bij ongunstig weder echter, is men dikwijls genoodzaakt een en ander twee of drie weken uittestellen, doch alles moet zoodanig beschikt en voorbereid worden, dat de planten zich vóór mei in de bakken bevinden.
Zelf je eigen handboek maken? Download hier de tekst in pdf en print hem: Tuinkunst A4_maart